Ina de Wilde uit Nunspeet is auteur van literaire romans. Ze schrijft over het leven.
Ina de Wilde uit Nunspeet is auteur van literaire romans. Ze schrijft over het leven. eigen foto

Ik krijg de kaart toegestuurd met binnenin bovenstaande tekst, uit de Gerarduskalender, geplakt. Ik vind adem een prachtig woord. Het drukt voor mij zachtheid en leven uit. Je kunt het bijna alleen maar fluisterend uitspreken.

Ik probeer de bovenstaande zin uit, en adem de toekomst diep in en adem het verleden overdreven uit maar het lukt me niet. Het Coronavirus heeft me na twee jaar bewust leven, uiteindelijk toch te pakken gekregen, ik ben benauwd, mijn lijf doet zeer. Voorop de kaart staan twee grijze dames, geen tanden meer in de mond en staat het citaat ‘dichtbij of veraf, goede vrienden zitten altijd in je hart'. En meteen besef ik weer waarom ik zo'n hekel aan een gezegde heb. Het is zo algemeen, zo makkelijk en te vaak gezegd. Nog zo'n zin die u zeker kent ‘achter de wolken schijnt de zon' .

De vrijheid staat te trappelen voor mijn deur maar ik zit binnen en op slot, afspraken en leuke uitjes zijn afgezegd. Balen. Ik schaam me voor mijn gedachten. Hoe kan ik dit denken? In het nieuws zie ik mensen in hun huizen en schuilkelders vastzitten. De heftige beelden komen mijn woonkamer binnen, het maakt me somber. Toch blijf ik kijken naar het journaal met telkens de hoop dat er vrede en positief nieuws komt. Ik wil ernaar toe, de barricades opgaan, met Poetin praten! Machteloos besef ik mijn positie.

Een herinnering schiet me te binnen. Ik werkte destijds in Zwolle en in de pauze liep ik met twee collega’s een rondje. We wandelden met ons drieën op een prachtig landweggetje omzoomd met knokige knotwilgen, de wind ruiste licht. Een eindje voor ons liep een donker gekleurde jongen met zwart kroeshaar, iets gebogen, waarschijnlijk op zijn mobiel aan het lezen. Tegemoetkomend kwam een jonge vent aangelopen, stevig gebouwd, blank, groot, rechtop, flinke passen. Vlak voordat hij de jongen zou passeren schoot hij plots opzij zodat hij opzettelijk botste met de jongen. De stevige vent viel uit, woest schreeuwde hij tegen de jongen: ‘Wat heb je hier te zoeken, waarom bots je expres tegen mij aan, kijk uit je doppen!’ Duidelijk was hij uit op een rel. Ik vloog ernaar toe, sprong ertussen en riep boos tegen hem: ‘Dat is niet waar! Jij stapte opzij en botste tegen hem aan!’ Zichtbaar verbouwereerd liep de vent door, zei geen woord meer. De jongeman bedankte mij zacht.

We liepen met ons drieën verder, de lichte wind ruiste niet meer. De collega’s spraken mij aan op mijn gedrag: ‘Onverantwoordelijk wat ik had gedaan, de vent had een mes bij zich kunnen hebben, je had een stomp kunnen krijgen!’

De herinnering blijft bij me en die nacht droom ik de volgende heldendroom. Ik draag een zonnige gele jurk, mijn warme bruine haren waaien vrij door de wind, ik loop door de lege hoofdstraat van Kiev op de voorste tank af, klim rustig omhoog en vraag aan één van de jongens in de tank: ‘Wat ben je hier eigenlijk aan het doen?' De jongen kijkt me aan, blauwe jeugdige onschuldige ogen houden mijn bruine ogen vast. Ik klauter naar beneden en loop door naar de volgende tank. Dan houdt mijn droom op. Mijn kussen is nat.